“Vrouwen zullen na 2000 net zo hard gaan lopen als de mannen.” Aldus kopte de NRC op 16 januari 1992. De aanleiding was een gepubliceerde brief van de fysiologen Brian Whipp en Susan Ward van de Universiteit van California in het gezaghebbende wetenschappelijke tijdschrift Nature. De Amerikanen kwamen tot deze conclusie nadat zij de ontwikkeling van ’s werelds beste tijden voor alle loopnummers bij de mannen en de vrouwen eens goed op een rij hadden gezet. Wat bleek: de snelheid van de rapste vrouwen nam dusdanig hard toe in vergelijking met die van de mannen, dat het een kwestie van tijd was tot de vrouwen de mannen voorbij zouden snellen. De marathon was daarbij het eerste aan de beurt: mocht de ontwikkeling van het wereldrecord zich in hetzelfde tempo blijven doorzetten, dan zouden in 1998 de snelste vrouw én de snelste man precies even lang over de 42 kilometer en 195 meter doen. Namelijk 2 uur, 1 minuut en 59 seconden.
Twee uur vijftien minuten en nog wat
Vijfentwintig jaar later kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de Amerikaanse wetenschappers de plank flink mis geslagen hebben met hun voorspelling. Zeker wat betreft de verbetering van het wereldrecord bij de vrouwen. Want dat staat momenteel met 2 uur, 15 minuten en 25 seconden nog ruim 13 minuten boven de tijd die Whipp en Ward voor de snelste vrouw in 1998 voorspelden. Houdster van het record is de Engelse Paula Radcliffe, die op 13 april 2003 op de marathon van Londen haar eigen record van een half jaar eerder verbeterde. Voor de mannen valt de voorspelling van Whipp en Ward een stukje beter uit. De recordtijd die de Keniaan Dennis Kimetto eind september 2014 tijdens de marathon van Berlijn liep (2 uur, 2 minuten en 57 seconden), komt in de buurt van de 2 uur 2 die de wetenschappers, weliswaar al voor 1998, in gedachten hadden.
En niet alleen dat. De tijd van Kimetto is nog slechts minder dan 3 minuten van de magische grens van twee uur verwijderd. Een grens die sinds de eerste serieuze wetenschappelijke schatting in 1991 -met behulp van een computermodel berekende de anesthesioloog-fysioloog Michael Joyner dat een ideale loper onder perfecte omstandigheden een tijd van 1 uur 57 minuten en 58 seconden kon neerzetten- een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de marathonwereld heeft. Een grens die dit jaar serieus in beeld is gekomen toen atletenmanagers, wetenschappers, schoenfabrikanten en andere belanghebbenden de koppen bij elkaar staken met maar één doel: het slechten van de twee-uursbarrière. Hoe ze dat willen bereiken? Door de hedendaagse kennis over voeding, schoenen, aerodynamica en racestrategie slim toe te passen op de beste lopers die de aarde momenteel herbergt. Het begon met het Sub2 project, later volgden Adidas en Nike met een eigen initiatief. Op 6 mei jongstleden kwam Nikes Breaking2 het dichtst in de buurt. De Keniaan Eliud Kipchoge snelde op het Formule 1 circuit van Monza in Italië naar een tijd die nog maar 25 tellen van de twee uur verwijderd is. Hoewel Kipchoges tijd niet officieel erkend wordt als ’s wereld snelste tijd op de marathon -tijdens zijn race werd de Keniaan begeleid door een groep ‘hazen’ met dáárvoor een Tesla die het tempo aangaf- is de twee uur wél heel dichtbij gekomen. Voor een mannelijke loper althans, want vrouwen zijn op dit moment totaal niet in zicht.
Kinderschoenen
Op zijn website ‘the science of sport’ legt de Zuid-Afrikaanse inspanningsfysioloog Ross Tucker uit wat de grootste vergissing is die Whipp en Ward ten tijden van hun voorspelling maakten: de onderzoekers hielden er geen rekening mee dat de marathon bij de vrouwen nog in de kinderschoenen stond in vergelijking tot bij de mannen. Wie nu precies de eerste wereldrecordhoudster was, dat wordt nog steeds betwist (volgens de internationale atletiekunie IAAF was het Violet Percy in 1926, de Association of Road Racing Statisticians zet in op Marie-Louise Ledru in 1918), feit is dat vrouwen vervolgens decennia lang geweerd werden van de marathon omdat deze te ongezond voor ze zou zijn. Pas in 1963 werd de Amerikaanse Merry Lepper, nadat ze in het geniep de marathon van Culver City had uitgelopen, als de volgende recordhoudster erkend. En vervolgens duurde het nog twintig jaar voordat de marathon voor vrouwen op het programma van de wereldkampioenschappen atletiek (Helsinki, 1983) en dat van de Olympische Spelen (1984, Los Angeles) verscheen.
Een aantal talentvolle vrouwen stond echter al wel te trappelen. Toen de deur voor ze werd opengezet, konden ze bovendien profiteren van de kennis over de juiste training en voorbereiding die bij de mannen was vergaard. Geen wonder daarom dat het wereldrecord bij de vrouwen vanaf 1963 in een duizelingwekkend tempo werd aangescherpt: in twintig jaar met méér dan een uur. Ter vergelijking: bij de mannen werd het wereldrecord in diezelfde periode met een luttele vijf minuten verbeterd.
Na de vrije val leek de klad in de verbetering van het wereldrecord bij de vrouwen te komen. Totdat Radcliffe aan het begin van deze eeuw tot twee maal toe het record een schop richting de mannenrecords gaf en de discussie die Whipp en Ward hadden geïnitieerd weer aanwakkerde.
Geschikter lichaam?
Vanuit een fysiologisch oogpunt was hun idee namelijk helemaal niet zo absurd, meldt Tucker op zijn site. In de wetenschappelijke wereld had de theorie namelijk post gevat dat vrouwen van nature wel eens een geschikter lichaam dan mannen konden hebben om lange afstanden te lopen. Want het relatieve gebrek aan brute spierkracht bij vrouwen speelt op die afstanden een veel kleinere rol dan op de sprintnummers. Bovendien konden vrouwen tijdens een langdurige inspanning profiteren van een relatief grotere vetvoorraad als energiebron; hoewel het lichaam tijdens intensieve inspanning suikers als brandstof prefereert, is hun voorraad eindig en zonder aanvulling na anderhalf tot twee uur grotendeels leeg. Dan is het wel handig om wat extra vet te hebben.
Ook waren er aanwijzingen dat vrouwen beter één tempo konden vasthouden dan mannen en zich niet lieten opjutten door het publiek of een concurrent die er plots vandoor ging. Tucker haalt een studie aan waarbij, tijdens een 30 minuten loop, onderzoekers de proefpersonen op een zijspoor wilden brengen door de klok die de tussentijden aangaf, sneller of langzamer te laten tikken. Terwijl de vrouwelijke proefpersonen hier ogenschijnlijk geen last van hadden en gewoon het aan hun gevraagde tempo liepen, raakten de mannen behoorlijk van slag en kwamen ofwel vijf minuten te vroeg dan wel vijf minuten te laat aan. Een onderzoek van Joyner en zijn collega’s onder meer dan 90.000 lopers die in 2011 de marathon liepen, bevestigt dat vrouwen beter hun tempo kunnen vasthouden. Terwijl de vrouwelijke lopers twaalf procent langer over de tweede helft van de marathon deden dan over het eerste stuk, was het verval bij de mannelijke lopers beduidend groter, bijna zestien procent.
De theorie dat vrouwen geschikter zijn voor de lange afstanden, lijkt voor subtoppers inderdaad op te gaan. Onderzoekers van de universiteit van Kaapstad bekeken van een groep mannelijke en vrouwelijke lopers die eenzelfde tijd op de Two Oceans ultramarathon (56 kilometer) hadden neergezet, wat hun beste tijd op de 5, 10 en 15 kilometer, en op de halve en hele marathon was. Wat bleek: de mannen liepen op alle afstanden harder dan de vrouwen maar het verschil werd steeds kleiner naarmate de afstand groter werd (en was dus verdwenen bij een race over 56 kilometer). Toen ze vervolgens keken naar wat de deelnemers op een nog langere afstand deden (de Comrades marathon, een race over 89 kilometer), bleek dat de vrouwen sneller waren dan de mannen.
Ultramarathon
Dit vermeende ‘lange afstand’ voordeel voor vrouwen komt echter amper naar voren wanneer het om de absolute top gaat. In ieder geval niet wanneer de wereldrecords van de vrouwen op de verschillende loopnummers (van de 100 meter sprint tot aan de 100 kilometer ultramarathon) naast die van de mannen worden gelegd. Voor alle disciplines tot de marathon geldt dat de snelste vrouw zo’n 10 tot 13 procent meer tijd dan de snelste man nodig had om de afstand te overbruggen. Pas bij de 100 kilometer ultramarathon komt de snelste vrouw enigszins in de buurt van de snelste man: de zes en een half uur en nog wat die de Japanse Tomoe Abe in 2000 op deze afstand liep, is nog maar vijf procent langzamer dan de snelste man ooit, haar landgenoot Takahiro Sunada in 1998.
Tucker plaatst wel een belangrijke kanttekening bij deze analyse. Want een aantal van de huidige wereldrecords bij de vrouwen worden met argusogen bekeken. Vooral die op de kortere afstanden: de 100 en 200 meter (Florence Griffith-Joyner, 1988), 400 meter (Marita Koch, 1985), 800 meter (Jarmila Kratochvilová, 1983), 1000 meter (Svetlana Masterkova, 1996); deze records houden al meer dan twintig jaar stand, allemaal langer dan de mannenrecords op die afstanden. Dit ondanks de continue verbetering in trainingsmethodieken en de toegenomen deelname van vrouwen, waar de records op de langere afstanden wél van lijken te profiteren. Het wijst allemaal op een ‘vervuiling’ van de analyse doordat de vrouwenrecords op de kortere afstand op een onnatuurlijke wijze tot stand zijn gekomen, constateert Tucker. Met hulp van spierversterkende middelen dus. Anabolen, zoals het mannelijke hormoon testosteron of een afgeleide daarvan, waardoor vrouwen in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw tot haast mannelijke prestaties in staat waren. Met name op de sprintnummers omdat het daar voornamelijk op de hoeveelheid spiermassa aankomt.
Maar terwijl de verschillen tussen de snelste vrouwen en mannen op de kortere afstanden vanaf het begin van deze eeuw steeds groter worden (wél een verbetering bij de mannen, niet bij de vrouwen), lopen de vrouwen op de langere afstanden ook niet echt in op de mannen. En zolang het record op de marathon wél bij de mannen om de zoveel tijd aangescherpt wordt maar dat bij de vrouwen blijft steken op Radcliffes record uit 2003, zal het lang duren voordat een vrouw wordt uitgenodigd om de twee uur te gaan breken.
Appels met peren
Ten dele kan de achterstand nog verklaard worden doordat het lopen van een marathon een mannending is. Want de vrouwen hebben de laatste decennia een flinke inhaalslag gemaakt: terwijl aan het begin van de tachtiger jaren iets meer dan tweeduizend vrouwen de marathon van New York uitliepen (tegenover bijna zes keer zoveel mannen), passeerden er in 2015 meer dan twintigduizend de finishlijn. Nog steeds is dit echter een kwart minder dan bij de mannen. Ook heeft het tien jaar langer geduurd voordat de vrouwelijke lopers uit Kenia en Ethiopië hun weg in het professionele marathoncircuit vonden. Terwijl in 2000 al meer dan de helft van de vijftig snelste tijden op de marathon in dat jaar door Oost-Afrikaanse mannen werd gelopen, gebeurde hetzelfde pas in 2010 bij de vrouwen.
Maar de belangrijkste verklaring voor het achterblijven van de vrouwen is dat, hoewel een vrouwenlichaam relatief geschikter voor de lange afstand lijkt te zijn gebouwd, het in absolute zin duidelijk onderdoet voor dat van de man. Vrouwen hebben een lagere maximale zuurstof opname wat hun uithoudingsvermogen beperkt. Uit wetenschappelijke studies blijkt het verschil tussen toplopers en -loopsters tussen de 10 en 14 procent te liggen. De oorzaak hiervoor zit hem in een lager aantal rode bloedcellen, een kleiner hart en minder spiermassa, waardoor er minder zuurstof naar de werkende spieren kan vloeien tijdens het hardlopen. En dat extra vet, daar hebben de snelste vrouwen op de marathon weinig aan. Ze kunnen de slinkende voorraad suikers prima tijdens de race aanvullen met zoete sportdrankjes of gelletjes.
Het is appels met peren vergelijken. In een opiniestuk in de Journal of Applied Physiology beargumenteren Joyner en zijn medeauteurs dat het daarom zinloos is om de twee-uursgrens ook voor de vrouwen in ogenschouw te nemen. Rekening houdend met de fysiologische man-vrouw verschillen die er nu eenmaal zijn, stellen de onderzoekers een equivalent voor de vrouwen voor. Op basis van de zogeheten Mercier score, waarbij aan de hand van de gemiddelde loopsnelheid van de beste 100 tijden op een loopnummer een statistische vergelijking tussen verschillende afstanden gemaakt kan worden, ligt de twee-uursequivalent voor vrouwen op de marathon op 2 uur, 15 minuten en 34 seconden. Dat is negen seconden boven de tijd die Paula Radcliffe in 2003 liep. Wellicht hebben de vrouwen veertien jaar geleden hun twee-uursgrens al gepasseerd.
Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten zien door een kleine bijdrage te doen.