Genoeg energie overhouden voor de finale, het is een mantra voor duursporters. Dat dit nog niet zo eenvoudig is, ervoer Mathieu van der Poel afgelopen zondag tijdens het WK wielrennen aan den lijve. Wat is de beste racestrategie?
De champagneflessen werden uit de koeling gehaald, de biertap ging vol open. Wat kon er eigenlijk nog mis gaan? Nog een kwartiertje en Nederland zou na 34 jaar weer een wereldkampioen wielrennen kunnen toejuichen. Totdat de man met de hamer Mathieu van der Poel met een stevige klap duidelijk maakte dat zijn lichaam bijkans op apegapen lag. Er was maar één oplossing om verder te fietsen zonder ernstige averij aan het lijf op te lopen: vaart minderen en wel nu meteen. Het was een harde les die Van der Poel in Yorkshire op 10 kilometer van de finish leerde. Onderwerp: de energiehuishouding tijdens lichamelijke inspanning. Centrale vraag: hoe verdeel je je energie tijdens een race?
Keuzestress
Pacing is de term die in sportwetenschappelijke studies opduikt. Oftewel ‘het doelgericht verdelen van je energie voor een vooraf bepaalde sportprestatie’. Voor inspanningen van minder dan een halve minuut is het makkelijk, daar hoef je niet eens over na te denken. Een sprint van 100 of 200 meter bijvoorbeeld, dat is een ‘all out’ inspanning waar het lichaam klakkeloos energie voor vrij kan maken. Maar als de wedstrijd langer duurt wordt het ingewikkelder. Dan moeten er namelijk keuzes gemaakt worden. Enerzijds om niet te snel ‘opgebrand’ te raken; anderzijds om niet na een verloren race balend te realiseren dat je het te rustig aan hebt gedaan.
“Ga ik met deze ontsnapping mee of kan ik beter mijn benen sparen?”
“Nog tien minuten te gaan, kan ik dit tempo tot de finish wel aan?”
“Hier staat de wind op kop, is het slim om over te nemen?”
Het zijn beslissingen die in een split second genomen worden. Ook door Van der Poel, die aangeeft vooral op zijn instinct te koersen. Hij maakte tijdens de WK in ieder geval niet de juiste inschatting en overschatte zijn krachten op pijnlijke wijze. Het geeft niks, het is iets dat elk mens moet ontwikkelen, zo suggereert wetenschappelijk onderzoek. Wanneer kinderen in de leeftijd van 5 tot 8 jaar gevraagd wordt om 4 minuten te rennen, blijken ze allemaal te hard van stapel te gaan en kakt hun snelheid tijdens het loopje steeds verder in. Pas vanaf een jaar of tien komt daar verandering in: kinderen beginnen dan rustiger en versnellen in het middenstuk iets, om op het eind weer wat aan snelheid in te leveren. Dit is ook het patroon dat Groningse onderzoekers bij jonge, talentvolle schaatsers rond hun vijftiende zien opduiken en dat garant lijkt te staan voor een mooie schaatscarrière op de 1500 meter. Op die afstand starten volwassen topschaatsers namelijk ook relatief langzaam en halen hun hoogste snelheid tussen de 700 en 1100 meter; het blijkt dat díe junioren die al op jonge leeftijd ook voor deze strategie kiezen, de top uiteindelijk vaker weten te bereiken.
Conservatief begin
Natuurlijk is twee minuten schaatsen in een overkapte hal iets heel anders dan een wielerwedstrijd van zeven uur door de striemende regen; het maakt dat een renner zich ook nog moet bekommeren over zijn eten en drinken op de fiets, en of hij wel warm genoeg (maar niet té warm) gekleed is. Bovendien heeft een schaatser te maken met maar één tegenstander terwijl een coureur te dealen heeft met een heel peloton. Met concurrenten die hij in de gaten moet houden en die hem energie kosten wanneer ze aan de boom gaan schudden. En met ploegmaten die hij juist slim kan inzetten om hem uit de wind te houden en zo weer energie te sparen. Het maakt het vinden van een juiste strategie voor een wielrenner in een wegwedstrijd zo ingewikkeld. Maar in de basis blijkt ook in een race met meerdere tegenstanders een conservatief begin succesvoller, dat laat ander Gronings onderzoek naar talentvolle shorttrackers zien.
Eerst andermans bordje leegeten en dan pas beginnen aan je eigen: een fijn cliché maar wel eentje met waarheidszin. Alleen, wanneer is het moment van versnellen precies aangebroken? Te vroeg aanvallen kan je de kop kosten, daar weet van der Poel na zondag alles van. Te laat aangaan kan je de overwinning kosten. Laten we bij gebrek aan studies in het wegwielrennen eens kijken hoe de toppers in het hardlopen dit doen. Recent Engels onderzoek zette de tussentijden van de langere loopnummers op de WK atletiek in 2013 en 2017 en die op de Olympische Spelen in 2016 op een rij en zag dat medaillewinnaars in staat waren om in de loop van de race te versnellen; het tweede deel werd door hen altijd sneller afgewerkt dan het eerste, een negative split voor de kenners. Ook hier blijkt een conservatieve pacing-strategie dus lonend. Dit energiebesparende lopen was vooral te zien bij de 5 en 10 kilometer. Terwijl tijdens de 1500 meter en marathon het tempo min of meer gestaag werd opgeschroefd, durfden de toppers in de 5 en 10 kilometer pas echt te versnellen wanneer de finish in zicht kwam en er nog minder dan een kilometer te gaan was. Hoewel hardlopers het niet zo op hebben met tempowisselingen en het liefste één snelheid willen vasthouden, maken de data duidelijk dat vlak lopen in een belangrijke race toch niet het meest succesvol is.
Vrouwelijk instinct
De absolute top in het hardlopen zorgt er te allen tijde voor dat ze voldoende energie over hebben voor een versnelling, vooral op het eind nog. Conservatief racen leidt tot een medaille, het zal in het wielrennen niet anders zijn. Maar dit wil niet zeggen dat vroeg aanvallen per definitie tot zelfmoord leidt. Zie Annemiek van Vleuten die de dag voor het Van der Poel-debacle wél goed haar krachten wist in te schatten, ondanks dat ze vanwege haar vroege aanval meer dan 100 kilometer solo moest fietsen.
De ervaring zal Van Vleuten hebben geholpen. En wellicht het feit dat ze vrouw is. Meisjes pikken een conservatieve strategie eerder op dan jongens, zo laten studies in het shorttrack en hardlopen zien. De resultaten van de Engelse studie lijken dit te bevestigen. Want terwijl bij de mannen de medaillewinnaars pas laat in de race los wisten te komen van hun concurrenten, gebeurde dat bij de vrouwen een stuk eerder. Op de 1500 meter bijvoorbeeld splitste de top 3 van de mannen zich in de laatste 100 meter af; bij de vrouwen was dat 200 meter eerder. Tijdens de 10 kilometer was het verschil nog veel extremer: terwijl bij de mannen de medaillewinnaars pas in de laatste 400 meter afstand namen, gebeurde dit bij de vrouwen al halverwege de race. Het is volgens de auteurs een teken dat vrouwen eerder inzien dat ze rustiger aan moeten doen om genoeg energie over te houden voor de rest van de race. Onder een beetje normale omstandigheden welteverstaan: tijdens de vrouwenmarathon in Doha stapten 28 van de 68 loopsters al voor de finish uit. Geef ze eens ongelijk: waarom zou je midden in de nacht bij 32 graden een marathon willen uitlopen?
Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten zien door een kleine bijdrage te doen.