Wee de wielrenner die uitzonderlijke uitslagen rijdt. Zijn prestaties worden met argusogen bekeken en al snel met het gebruik van verboden middelen in verband gebracht. Het is niet gek gezien de steeds terugkerende dopingschandalen in de wielersport. Het huidige antidopingbeleid schrikt renners onvoldoende af: kunnen we hun vermogensdata niet inzetten om dopingzondaars op te sporen?
Hij zal het zich heel anders voorgesteld hebben. De eerste week van de Giro was voorbij en Primož Roglič stond er uitstekend voor. De Sloveense kopman van Jumbo-Visma had twee tijdritten winnend afgesloten en zijn directe concurrenten voor het roze stonden op ruime afstand in het klassement. Maar in plaats van louter jubelende journalisten en wielervolgers bleek er achterdocht en twijfel te zijn. Het was nota bene oud-ploeggenoot Stef Clement die in Sportforum hardop zijn vraagtekens zette: “Roglič transformeert in vijf jaar tijd van skispringer tot groterondewinnaar. Als deze jongen bij een ploeg als UAE-Emirates, Katusha of Astana had gereden, hadden we met zijn allen een heel ander idee erbij gehad.”
Bezoedelde sport
Had Roglič maar niet moeten gaan fietsen toen hij op de schans was uitgekeken: een voetballer die het snel tot de wereldtop schopt, wordt nooit in verband gebracht met dopingmiddelen, een wielrenner wel. Het lijkt meer dan logisch gezien de dopingperikelen waar de wielersport in het verleden mee kampte. En nog steeds mee kampt: in de eerste week van de Giro werd bekend dat ook een aantal wielrenners -uit Slovenië nog wel- betrokken was bij ‘Operatie Aderlass’, een paar dagen later besloot de Colombiaanse wielerploeg Manzana-Postobón er per direct mee op te houden omdat twee renners betrapt waren op dopinggebruik.
Afgaande op de cijfers van de dopingautoriteiten lijkt het op het eerste gezicht wel mee vallen met het dopinggebruik in de wielersport: volgens de WADA cijfers van 2016 werden van de 23132 plasjes en bloedmonsters die van renners werden verzameld er slechts 252 positief bevonden, een percentage van 1,1 (ter vergelijking: bij het voetbal ging het om 33227 monsters, waarvan 168 -0,5 %- positief). Uiteindelijk werden 165 renners (en 79 voetballers) in hetzelfde jaar vanwege een dopingvergrijp geschorst.
Het ware dopinggebruik ligt echter waarschijnlijk vele malen hoger, dat laten eerdere studies naar de prevalentie ervan zien (4,2 % van de Nederlandse statushouders in 2015, 26-48 % van de Duitse topsporters in 2007, 39-48 % van de deelnemers aan de WK atletiek in 2011 en 52-62 % tijdens de Pan-Arabische Spelen in datzelfde jaar). Om topsport vrij van doping te krijgen zijn de bestaande dopingcontroles bij lange na niet afdoende. Er zijn er te weinig -Victor Campenaerts vertelde bijvoorbeeld dat hij tijdens zijn voorbereiding op het werelduurrecord een maand lang niet was gecontroleerd-, en ze zijn niet in staat nieuwe middelen of lagere hoeveelheden op te sporen. Het lijkt ook voor het in 2008 ingevoerde bloedpaspoort te gelden, dat laat het jarenlang onopgemerkt blijven van bloedtransfusies bij ‘Operation Aderlass’ wel zien. De angst voor een fout-positieve uitslag lijkt dusdanig groot dat de alarmbellen bij bepaalde analytische testen pas afgaan wanneer een verboden middel in een ruime hoeveelheid in een monster aanwezig is: in zijn recent verschenen proefschrift beschrijft Jules Heuberger, hoofdonderzoeker van het Leidse onderzoek naar de prestatiebevorderende effecten van epo bij wielrenners, dat menig ‘epo-gedrogeerde’ in zijn studie niet werd opgepikt bij een controle door een officieel dopinglab.
Falende dopingcontroles
Aan de andere kant vallen er nog steeds ogenschijnlijk onschuldige atleten bij een dopingcontrole door de mand: ook de Nederlandse zwemster Kira Toussaint kan daar inmiddels over meepraten. Een vervuild voedingssupplement of stukje vlees: een middel dat op de dopinglijst staat kan zomaar onbedoeld in het lijf van een sporter terecht komen. Afgaande op de strafvermindering die 4 op de 10 atleten na een veroordeling voor een dopingvergrijp voor elkaar krijgt, gaat het om een substantieel aantal.
De huidige dopingcontroles missen dus niet alleen een flink aantal dopinggebruikers, ze sporen regelmatig ook nog de verkeerden op. Een falend systeem dus waarvan de kosten steeds hoger worden: sinds de oprichting van WADA in 1999 is het aantal uitgevoerde testen bijna verdrievoudigd, van 117 duizend in 2000 tot 250 duizend in 2016. Ook het aantal middelen op de dopinglijst is in die jaren flink gegroeid, een paar honderd staan er inmiddels op. Van een groot aantal van deze middelen is het echter twijfelachtig of een atleet er beter van gaat presteren, zo suggereert de uitgebreide analyse die Heuberger eerder dit jaar uitvoerde.
Vermogensdata
Is er geen beter alternatief om valsspelers op te sporen? Ja, dat is er, opperen Amerikaanse en Canadese wetenschappers in een artikel dat ze vorig jaar publiceerden. Want het vermogen -de hoeveelheid energie die een sporter per seconde kan vrijmaken tijdens inspanning- vormt een perfecte afspiegeling van de intrinsieke fysieke kwaliteiten van een atleet. En als die fysieke kwaliteiten duidelijk verbeteren door het gebruik van prestatiebevorderende middelen, ga je dat onherroepelijk terugzien in de vermogensdata.
Het is topnieuws voor de wielersport omdat de vermogensmeter al jaren gemeengoed in het peloton is. Het vermogen is dé parameter waar naar gekeken wordt om te beoordelen of een trainingsprogramma aanslaat of dat een renner in vorm is, en om de potentie van jong talent in te schatten. Ook bij het toenmalig Lotto-Jumbo waar ze Roglič in 2015 op de radar krijgen en hem laten invliegen voor een test. Daar worden dusdanig ‘indrukwekkende waarden’ gemeten dat hij de Nederlandse ploeg weet te overtuigen van zijn fysieke mogelijkheden en een contract krijgt aangeboden.
Anno 2019 worden bij Jumbo-Visma de vermogensdata ook ingezet om dopinggebruik in de gaten te houden, zo vertelt ‘sportief directeur’ Merijn Zeeman tegenover NRC: “We lezen elke dag powerdata en hartslagen uit. Abnormale dingen zien we gelijk.” Het oogt betrouwbaar maar de vraag is natuurlijk wanneer er sprake is van ‘abnormale dingen’ en hoe de ploeg ze er precies uit pikt. Het is hetzelfde euvel wanneer vermogensdata in de media opgevoerd worden als bewijs voor uitzonderlijke fietsprestaties (Froome in de Giro van 2018, Dumoulin tijdens Giro en Tour van 2018, Van der Poel tijdens de afgelopen Amstel Gold Race): het zijn plukjes die voornamelijk door de ploeg zelf worden aangeleverd. Zonder context en deskundigheid zijn ze niet geschikt om het gebruik van ongeoorloofde middelen te duiden, ook al wordt dat soms gesuggereerd.
Vermogenspaspoort
Om vermogensdata op een juiste manier in het licht van prestatiebevordering te kunnen beoordelen zetten de wetenschappers in op het zogeheten kritischevermogenmodel. Het model is gebaseerd op de bevinding dat het vermogen dat een wielrenner tijdens een maximale inspanning kan leveren, steeds minder wordt wanneer die inspanning langer duurt: in een sprint van een paar seconden is het vermogen groter dan tijdens een proloog van een paar minuten, terwijl dan het vermogen weer een stuk hoger ligt dan wanneer de tijdrit een half uur duurt. Het vermogenspaspoort zou volgens de onderzoekers twee karakteristieken van de renner moeten bevatten: het kritische vermogen -het vermogen dat een renner over langere tijd (meer dan 20 minuten) zonder noemenswaardige vermoeidheid kan leveren- en de hoeveelheid energie bovenop het kritische vermogen die voor een renner beschikbaar is tijdens kortdurende inspanningen, ook wel ‘de anaerobe tank’ genoemd. Een paar datapunten zijn voor het model al genoeg om deze twee kenmerken uit de relatie tussen inspanningsduur en het getrapte vermogen te berekenen; belangrijk hiervoor is wel dat een renner een maximale inspanning verricht. Dit kan tijdens specifieke testen in het lab maar waarschijnlijk ook prima ‘in het veld’, tijdens intervaltrainingen of in wedstrijden (bv. een sprint, tijdrit of stevige klim omhoog).
Het zijn data die waarschijnlijk elke ploeg momenteel al standaard voor zichzelf verzamelt en beoordeelt. Om ze in te zetten voor de opsporing van dopinggebruik in het peloton zijn er uiteraard nog flink wat hobbels te nemen, dat zien ook de onderzoekers ook in. Moet er een keurmerk voor vermogensmeters komen? Wie gaat de data verzamelen en beoordelen? Hoe zorg je ervoor dat er niet met de data gesjoemeld wordt? Wat doet een hoogtestage met het paspoort? Een blessure? Hoe onderscheid je een uitschieter in het vermogenspaspoort door doping van dat door training?
Het moet allemaal nog grondig uitgezocht worden maar de eerste data, die de onderzoekers in de literatuur vonden, zijn veelbelovend: efedrine, epo en een combinatie van testosteron en groeihormoon beïnvloeden het paspoort duidelijk. Net als cafeïne. Het is het grote voordeel van het vermogenspaspoort ten opzichte van de huidige dopinglijst: het pikt alleen échte prestatiebevorderende middelen op en maakt zich niet druk over onschuldige supplementen. Zo kunnen wielerliefhebbers onbeschroomd het peloton blijven volgen, ook als daar talentvolle oud-schansspringers bij ploegen als UAE-Emirates, Katusha of Astana tussen fietsen.
Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten zien door een kleine bijdrage te doen.