WetenschapWielrennen

Proefkonijn op de fiets

(Free image from Piqsels.com)

Topsport betekent ook de concurrentie slim af te zijn met een nieuwe trainingsaanpak of een onbekend supplement. Maar wat als deze amper nog getest is? Op hoop van zegen zelf uitproberen dan maar?

Twee weken geleden zag ik op het internet een foto voorbijkomen van een man die in bed lag met een ademhalingsmasker strak over zijn mond en neus gespannen. Hij had een angstige blik in de ogen. Een coronapatiënt die lucht tekort komt, zo was mijn eerste gedachte. Het verhaal van de patiënt leek het te bevestigen: “Het enige wat ik doe, is op bed liggen, meer lukt niet. Behoorlijk saai en dan begin ik te prutsen met mijn telefoon, maar ik kan me onmogelijk concentreren. In elk woord dat ik tik, staat dan een schrijffout. Het is heel onaangenaam. Het is de hele tijd aftellen tot het voorbij is.”

Pittig verhaal weer, dacht ik. Alleen bleek het bij nader inzien niet om een coronapatiënt met een grote behoefte aan verse zuurstof te gaan. Het was de Belgische wielrenner Victor Campenaerts die de hoeveelheid zuurstof die zijn longen instroomde juist aan het afknijpen was. “Elke middag zet ik een uur een masker op en wordt de zuurstoftoevoer naar beneden gehaald”, zo was zijn uitleg. Naar een zuurstofpercentage van onder de 6%, zo las ik, een stukje minder nog dan op de 8848 meter hoge top van de Mount Everest aanwezig is.

 

Pionieren

Campenaerts zoekt dagelijks een uurtje de 10 duizend meter op, dit is het verhaal dat diverse wielermedia brachten. Zijn motivatie? De Belg wil op deze manier de productie van erytropoëtine (epo) en rode bloedcellen in zijn lichaam stimuleren omdat dat tijdens de hoogte waarop renners zich normaal voorbereiden onvoldoende gebeurt. Ah, dacht ik, Campenaerts heeft mijn artikel over de wetenschappelijke twijfels omtrent het nut van een hoogtestage voor wielrenners ook gelezen. Samenvattend: om rode bloedcellen op hoogte te kweken moet een topatleet wel écht hoog gaan, ruim boven de 3000 meter dus. Maar dat doen de meeste wielrenners niet, die verblijven lager zodat ze in ieder geval nog goed kunnen trainen, eten en slapen. Het gevolg: een puike trainingsstage in de bergen maar zonder de échte boost die ijle lucht op een lichaam kan hebben.

Slim dus dat Campenaerts op zoek is gegaan naar een stevigere prikkel. Eerder dit jaar, aan het begin van de coronatijd, koos hij er al voor om het zuurstofgehalte thuis in zijn hoogtetentje te verlagen naar 12%. Maar dat was nog steeds ‘slechts’ 4600 meter, nog niet eens de helft van de 10 kilometer die de renner nu iedere dag een uurtje aantikt.

De Belg gaat er in de media prat op een pionier te willen zijn. Ademhalingsoefeningen, visualiseringstechnieken, een bijna ziekelijke aandacht voor voeding en luchtweerstand op de fiets: het zijn doodnormale zaken voor Campenaerts, die in zijn drang naar voorsprong vaak een stap verder dan zijn collega wielrenners gaat. Zo gebruikte hij voor de openingstijdrit van de Giro vorig jaar een darmspoeling om nog wat extra gewicht kwijt te raken. Het is misschien de dagelijkse praktijk bij gesjeesde tv-sterren, maar zeker niet in het wielerpeloton. Net zoals een uurtje per dag jezelf de keel af te knijpen door zwaar zuurstofarme lucht in te ademen dat niet is. Campenaerts beseft dat ook, vertelt hij in de media. “Ik denk niet dat veel atleten dit doen. Het is een experiment.”

 

Zone des doods

Proefkonijn Campenaerts. Zo vatte ik het experiment met de opvallende hoogtestage van de Belg dan ook samen in een bericht op Twitter. Ik vroeg me daarbij wel af of een uurtje per dag genoeg zou zijn. Al snel kreeg ik een reactie van iemand die niet alleen Twittert onder de naam @Sportarts maar ook een Nederlandse sportarts is: ‘Genoeg voor wat? Hersenschade door zuurstofgebrek?’ Hij verwees daarbij naar een wetenschappelijk artikel waarin gesteld werd dat zenuwcellen extreem slecht tegen te weinig zuurstof kunnen en de hersenen binnen drie minuten schade oplopen bij een tekort.

Oei, de grenzen opzoeken hoort bij topsport maar gaat Campenaerts daar wellicht nu overheen? Niet voor niets staat een hoogte boven de 8000 meter in het alpinisme als de ‘zone des doods’ bekend. Het duurde tot 1978 dat Reinhold Messner en Peter Habeler als eersten zonder extra zuurstof de top van de Everest wisten te bereiken. Ze waren geenszins zeker van hun zaak, bang als ze waren om als een kasplantje verder te moeten leven, zo beschrijft wetenschapsjournalist Alex Hutchinson in zijn boek Endure. In de 25 jaar ervoor hadden alpinisten enkel met een zuurstoftankje in de hand of op de rug de top weten te halen, in lijn met de wetenschappelijk consensus op dat moment: zonder zuurstof was het onmogelijk om op zo’n extreme hoogte nog vooruit te komen.

Drie jaar na de succesvolle beklimming van Messner en Habeler liet vervolgonderzoek tijdens een echte en een gesimuleerde Everest expeditie zien dat het inderdaad toch mogelijk moet zijn om zonder zuurstof de Everest te bedwingen maar dat het wel op het randje van het menselijk kunnen is. Want terwijl het hart ogenschijnlijk weinig te lijden heeft van de extreme hoogte, hebben de hersenen en de zenuwen dat wél, ook nadat men al een tijdje op zeeniveau teruggekeerd is. Volgens John West, één van de hoofdonderzoekers en een autoriteit wat betreft het onderzoek naar het effect van hoogte op het menselijk functioneren, hebben de meeste expeditieleden langer dan een jaar bijvoorbeeld nog last van een verstoorde bewegingscoördinatie.

 

Extreme voorbereiding

Het lijkt me geen prettig vooruitzicht en een goede reden om in ieder geval weg van de ‘zone des doods’ te blijven. Maar ik ben natuurlijk geen profwielrenner en al helemaal geen pionierende profwielrenner. Volgens Campenaerts is zijn uurtje op 10 kilometer een vorm van ‘intermittent hypoxic exposure’ en is er wetenschappelijke onderzoek naar gedaan. Toch maar even opzoeken in de academische literatuur dus. In Sportgericht kom ik een overzichtsartikel over training op hoogte uit 2015 tegen, waar ook de ‘IHE’ methode besproken wordt: ’…enkele minuten hypoxie (9-15% zuurstof) steeds afgewisseld met enkele minuten normoxie (21% zuurstof), gedurende 60-90 minuten…de resultaten zijn wisselend…meer gedegen onderzoek is nodig.’

Aha, het heeft er alle schijn van dat Campenaerts helemaal niet een vol uur lang slechts 6% zuurstof toegediend krijgt, maar dat hij in plaats daarvan steeds een paar minuten het met heel weinig zuurstof in dat uur moet stellen. Typisch gevalletje van de concurrenten op een dwaalspoor zetten; het is te hopen dat zij dit ook door hebben, anders gaan er nog dooien vallen. Maar die 6% zuurstof die Campenaerts inademt is nog steeds een stuk lager dan de 9 tot 15% die gangbaar is voor deze methode. Dit blijkt ook als ik een recenter overzichtsartikel erbij pak. Want in de tientallen studies die de onderzoekers op een rij zetten, is het zuurstofgehalte nergens zover afgeknepen dan bij Campenaerts gebeurt. Alleen in ratten en muizen, daar durft men zelfs tot nul % zuurstof te gaan; maar in alle studies waar mensen de proefkonijnen zijn lijkt zo’n 10% de ondergrens te zijn. De Belgische wielrenner is dus écht aan het pionieren.

Dit beaamt ook Sam Ballak, embedded scientist bij NOC*NSF en verantwoordelijk voor de klimaatkamer op Papendal, nadat ik hem heb gemaild. Ballak schrijft dat hij nog nooit heeft gehoord van zo’n extreme voorbereiding qua hoogte en zuurstofdeprivatie en vindt het dan ook een erg gewaagde methode. Maar stipt Ballak terecht aan, waarbij hij verwijst naar wat de media brengen, het lijkt er wel op dat het unieke experiment van Campenaerts goed gemonitord wordt door in ieder geval een sportarts en een bewegingswetenschapper.

 

Monsieur 60%

Gelukkig maar. Je moet er toch niet aan denken dat Campenaerts een black out krijgt tijdens een van zijn hoogtesessies. Toch ben ik er niet gerust op en vraag me af hoe goed zijn lichaam in de gaten wordt gehouden wanneer hij het masker op zijn gezicht heeft en zijn kop langzaam aan het verliezen is. De zuurstofsaturatie, ja die zal wel continu gemeten worden, maar geldt dit ook voor zijn hersenactiviteit? En uiteraard zullen er geregeld bloedmonsters afgenomen worden, al is het maar om te checken of de hematocriet van Campenaerts’ bloed niet te hoog wordt en hij daardoor de fiets niet meer op mag; maar zijn er ook deskundigen die zijn motorische coördinatie, iets waar West zich zo’n zorgen over maakte bij de Everest bedwingers, testen? Ik kan het me eerlijk gezegd niet voorstellen want het gaat hierbij om specialistische kennis.

Logischerwijs versterkt ook de geschiedenis van de wielersport hierbij mijn twijfels. Die laat immers zien dat voor menig arts, begeleider en coach de gezondheid van een renner zeker niet altijd op de eerste plek hoeft te staan. Campenaerts’ huidige ploegmanager, Bjarne ‘monsieur 60 pourcent’ Riis schuwde tijdens zijn actieve rennerscarrière in ieder geval een levensgevaarlijk experiment met zichzelf als proefkonijn niet.

Afgelopen zondag kwam de Britse Daily Mail naar buiten met een reconstructie over hoe in de aanloop naar de Olympische Spelen in 2012 bij 91 Britse atleten, waaronder wielrenners, in het geniep een nieuwe ketonendrank met onbekende gezondheidseffecten getest werd: 41% van hen kreeg serieuze darmklachten. Ik hoop maar dat Campenaerts nog voldoende bij de pinken is om te beseffen dat experimenteren met jezelf als proefkonijn niet zonder gevaar is.

Waardeer dit artikel!

Dit artikel las je gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten zien door een kleine bijdrage te doen.

Mijn gekozen waardering € -